Door Guus Schrijvers, redacteur.
Samengevat proefschrift : Simons R.C., Vaccinatie tussen vrijheid en dwang: Beschouwingen over verantwoorde regulering van vaccinatie, dissertatie, Universiteit van Amsterdam, mei 2025.
In dit proefschrift staan de juridische verschillen tussen vaccinatieplicht, vaccinatiedrang en vaccinatiedwang centraal. Onderstaande samenvatting gaat alleen in op de resultaten van zes deelonderzoeken uitgevoerd door de promovendus. Wat hieronder ontbreken, zijn referenties naar andere studies en de verantwoording van de onderzoeksmethoden. De samenvatting hieronder is grotendeels gebaseerd op die in het proefschrift. Af en toe heeft de redactie een hyperlink toegevoegd voor de niet-juridisch geschoolden. Verder heeft de redactie de samenvatting van de promovendus ingekort. Wil je dieper ingaan op de benoemde resultaten hieronder, raadpleeg dan het, in vlot Nederlands geschreven, proefschrift. De redactie wijst erop, dat onderzoeksvraag 2 van het proefschrift pas aan de orde komt in samenhang met vraag 6.
Aanleiding en probleemstelling van het proefschrift
Twee recente maatschappelijke ontwikkelingen gaven aanleiding tot het verrichten van dit onderzoek. Ten eerste is sinds het jaar 2015- 2016 sprake van een (gestage) daling van de vaccinatiegraad van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). Het RVP kende in het verleden een vaccinatiegraad van 95% of meer. In 2023 werd evenwel bekend dat de vaccinatiegraad van het RVP voor het eerst in decennia minder dan 90% was. Als gevolg daarvan neemt de kans op uitbraken van infectieziekten, zoals mazelen, toe. Deelname aan het RVP is sinds de invoering van het programma in 1957 altijd vrijwillig geweest. Recente ontwikkelingen vanwege de dalende vaccinatiegraad roepen vragen op over het vrijwillige karakter van dit vaccinatieprogramma.
Ten tweede heeft de uitbraak van de COVID-19-pandemie en het daaropvolgende debat over het vaccinatiebeleid nieuwe inzichten gebracht op het gebied van drang- en dwangtoepassing bij vaccinatie. Zo werd Nederland in de recente historie niet eerder zo plots geconfronteerd met het vraagstuk van de regulering van vaccinatie in het kader van een nieuwe infectieziekte. Bovendien betrof dit vraagstuk de gehele bevolking, en niet uitsluitend minderjarigen, zoals tot voor kort het geval was. Bovenstaande ontwikkelingen roepen vragen op over de rol van wetgeving en regulering van vaccinatie, waaronder de toepassing van drang en dwang. De onderzoeksvraag die in dit proefschrift centraal staat luidt als volgt: Hoe moet de Nederlandse regulering van vaccinatie worden beoordeeld in relatie tot het mensenrechtelijk kader, in het bijzonder met betrekking tot de uitoefening van drang en dwang?
Zes onderzoeksvragen
Deze hoofdvraag valt uiteen in zes subvragen:
- Wat zijn de historische ontwikkelingen rondom de regulering van vaccinatie in Nederland en hoe heeft het recht zich in de afgelopen eeuwen ontwikkeld?
- Hoe kunnen de begrippen ‘vaccinatiedrang’, ‘vaccinatiedwang’ en ‘vaccinatieplicht’ (juridisch) gedefinieerd worden en hoe onderscheiden deze zich van elkaar?
- Welke ruimte is er voor de toepassing van drang en dwang bij de regulering van vaccinatie, in het bijzonder in relatie tot het mensenrechtelijk kader, zoals onder andere is neergelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
- Hoe verhoudt de regulering van vaccinatie zich tot de positie van zorgmedewerkers en de kwaliteit van zorg?
- Hoe kan worden aangekeken tegen een minder vrijblijvend vaccinatiebeleid vanuit medisch, ethisch en juridisch perspectief? Vaccinatie: tussen vrijheid en dwang.
- In hoeverre biedt de (herziene) Wet publieke gezondheid ruimte voor de toepassing van vaccinatiedrang en dwang?
Onderzoeksvraag 1. De historische ontwikkelingen?
In hoofdstuk 2 en 3 beschrijft de promovendus het Nederlandse vaccinatiebeleid vanuit rechtshistorisch perspectief. Een belangrijke conclusie die volgt uit deze rechtshistorische analyse is dat het vraagstuk over de wenselijkheid van de toepassing van drang en dwang in het vaccinatiebeleid, van alle tijden is. De uitvinding en toepassing van vaccinatie en variolatie (= opzettelijke besmetting met pokken of inenting teneinde iemand onvatbaar te maken) heeft in de vroege achttiende eeuw tot en met de eenentwintigste eeuw, tot verhitte politiekmaatschappelijke discussies geleid. Bovendien blijkt uit de historische analyse dat discussies over de toepassing van drang en dwang in het vaccinatiebeleid niet wezenlijk zijn veranderd, ondanks sterk variërende maatschappelijke en epidemiologische contexten door de eeuwen heen. Verder volgt uit deze deelstudie dat uitbraken van infectieziekten steevast een belangrijke aanleiding vormden als het gaat over de toepassing van drang en dwang in het vaccinatiebeleid. Het pokkenbriefje (zie vooral hoofdstuk 3) is de meest ingrijpende maatregel geweest in de geschiedenis van vaccinatiedrang en -dwang. De afschaffing en (her)invoering ervan, in meer of minder stringente vormen, speelde gedurende de negentiende en twintigste eeuw dan ook een centrale rol in gezondheidswetgeving, zoals de Epidemiewet, de Besmettelijke-Ziektenwet en de Inentingswet. . Hoewel het pokkenbriefje met de Inentingswet van 1939 verdween, bleef de controverse rondom toepassing van drang en dwang bij vaccinatie bestaan. Mede als gevolg hiervan, werd in 1957 het hierboven genoemde Rijksvaccinatieprogramma geïntroduceerd, waarin vrijwilligheid centraal staat in tegenstelling tot toepassing van drang en dwang.
Het Pokkenbriefje-arrest van 1862
Hoofdstuk 3 gaat in meer detail in op het meest bekende voorbeeld op het gebied van de toepassing van drang en dwang in het Nederlandse vaccinatiebeleid: het ‘Pokkenbriefje-arrest’ van de Hoge Raad uit 1862. Dat briefje werd in de negentiende eeuw gebruikt als bewijs van inenting en voorwaarde voor de toegang tot scholen. Op basis van deze vaccinatieverplichting konden kinderen – en later ook onderwijspersoneel – alleen toegang krijgen tot onderwijsinstellingen, indien zij door middel van het pokkenbriefje konden aantonen dat zij waren ingeënt tegen de pokken. In het arrest boog de Hoge Raad zich over een zaak waarin een hoofdonderwijzer uit Middelburg een boete ter hoogte van drie gulden aanvocht, nadat deze aan hem in hoger beroep was opgelegd omdat hij ongevaccineerde leerlingen had toegelaten op zijn school op grond van het recht op vrijheid van onderwijs. De Hoge Raad stelde de onderwijzer echter in het ongelijk, omdat de inentingsverordening op basis waarvan vaccinatie verplicht was gesteld niet in strijd werd geacht met het recht op vrijheid van onderwijs.
Een Tsjechische casus uit 2021 bij het Europese Hof
Naast de beschrijving van de (rechts)historische ontwikkeling met betrekking tot het pokkenbriefje, worden in hoofdstuk 3 voorts parallellen getrokken met recente juridische discussies over de toepassing van drang en dwang in het vaccinatiebeleid, onder andere op basis van de (recente Tsjechische Vavřička-zaak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Een vader deed een beroep op het recht op privacy en weigerde daarom zijn kinderen te laten vaccineren. Het Europese hof wees dit beroep af en handhaafde de al eerder opgelegde boete van €110.
Onderzoeksvraag 3. Vaccinatie en de Europese wetgeving?
In hoofdstuk 4 staat de vraag centraal hoe verplichte vaccinatie zich verhoudt tot de relevante mensenrechten, zoals deze zijn neergelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De focus ligt hierbij op de bespreking van het recht op leven, volgend uit artikel 2 EVRM, het recht op privéleven, volgend uit artikel 8 EVRM en tot slot het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, volgend uit artikel 9 EVRM. Op basis van een analyse van de (recente) jurisprudentie van EHRM (Europees Hof voor Rechten van de Mens), wordt in dit hoofdstuk allereest geanalyseerd wat de betekenis en reikwijdte is van bovenstaande mensenrechten in de context van verplichte vaccinatie. In hoofdstuk 4 benadrukt de promovendus het belang van een breed politiek-maatschappelijk debat, voordat drang en dwang bij vaccinatie wordt toegepast. Hoewel staten een relatief grote beoordelingsruimte hebben als het gaat om de regulering van vaccinatie, laat dat onverlet dat een vaccinatieverplichting dient te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Per specifieke context dient onder andere te worden getoetst: de veiligheid en effectiviteit van een vaccin; de mogelijkheid tot uitzonderingen op de vaccinatieplicht en de zwaarte van consequentie als gevolg van vaccinatieweigering.
Onderzoeksvraag 4. Zorgmedewerkers en vaccinatie?
Een belangrijke aanleiding om dit onderzoek te verrichten, betrof de tijdens de coronapandemie zichtbare ontwikkeling dat in veel (Europese) landen vaccinatie verplicht werd gesteld voor de beroepsgroep van zorgpersoneel. De redenen die aan dergelijke verplichtingen ten grondslag liggen zijn uiteenlopend, maar veelal gaat het om de bescherming van zorgmedewerkers zelf, alsook om de bescherming van de kwetsbare patiënten met wie zij in contact komen op de werkvloer. In de literatuur wordt in dat verband niet zelden gewezen op een zekere professionele verantwoordelijkheid die zorgmedewerkers hebben om zich te laten vaccineren. Ook in Nederland is gedurende de coronacrisis gesproken over een mogelijke vaccinatieplicht voor zorgpersoneel. Dit is in het verleden ook buiten de context van COVID-19 (veelvuldig) onderwerp van debat is geweest. Bij bijvoorbeeld verplichte vaccinatie tegen infectieziekten zoals hepatitis B en influenza. In het kader van het onderliggende thema van dit deel van het proefschrift, reflecteert de promovendus specifiek op mogelijke uitzonderingen op vaccinatieverplichtingen, onder andere op basis van (religieuze) gewetensbezwaren en medische contra-indicaties. Tenslotte wijst de promovendus op de relatie tussen vaccinatieplicht voor zorgpersoneel en kwaliteit van zorg. Er is juridisch gezien ruimte voor de introductie van een vaccinatieplicht voor zorgpersoneel, maar deze dient nog altijd te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Onderzoeksvraag 5: Een minder vrijblijvend vaccinatiebeleid in Nederland?
In hoofdstuk 6 doet de auteur een normatief-empirisch onderzoek naar wenselijkheid en haalbaarheid van een vaccinatiebeleid met een minder vrijwillig karakter. Hoewel het Nederlandse vaccinatiebeleid van oudsher wordt kenmerkt door vrijwilligheid, werd het politiek-maatschappelijke debat over een minder vrijblijvend vaccinatiebeleid gedurende de COVID-19-pandemie ook in Nederland aangewakkerd. In de periode tussen november 2021 en januari 2022 zijn zestien semigestructureerde interviews afgenomen met medische, ethische en juridische experts. Hoewel er brede consensus bestaat dat er tijdens de pandemie effectiever gebruik had kunnen worden gemaakt van maatregelen in de context van informatievoorziening en communicatie, achtten de geïnterviewden een minder vrijblijvend vaccinatiebeleid in bepaalde omstandigheden wenselijk, bijvoorbeeld tijdens ernstige gezondheidscrises. Tegelijkertijd waren er zorgen over de maatschappelijke gevolgen, zoals polarisatie en weerstand tegen drang- en dwangmaatregelen. Meer specifiek zijn belangrijke argumenten vóór een minder vrijblijvend vaccinatiebeleid gebaseerd op epidemiologische omstandigheden, de collectieve verantwoordelijkheid van individuen voor de bescherming van de volksgezondheid, en de professionele verantwoordelijkheid van bepaalde beroepsgroepen, zoals zorgpersoneel. Tegenargumenten zijn daarentegen gericht op twijfels over de noodzaak en effectiviteit van vaccinatie en drang- en dwangtoepassing bij vaccinatie, evenals de negatieve impact op het vertrouwen in het (overheids)beleid (averechtse effectiviteit). Experts benadrukken het belang van een proportionele en context specifieke benadering bij de keuze voor minder vrijblijvend vaccinatiebeleid. Dit kan bijvoorbeeld worden bewerkstelligd door dergelijk beleid in flexibele (tijdelijke) wetgeving neer te leggen, waardoor differentiatie mogelijk is.
Onderzoeksvraag 2 en 6. Definities en de Wet Publieke Gezondheid (WPG)?
Hoofdstuk 7 onderzoekt in hoeverre de (herziene) Wet publieke gezondheid ruimte biedt voor de toepassing van vaccinatiedrang en -dwang. Aanleiding tot het verrichten van dit onderzoek gaven de ontwikkelingen op het gebied van (nood)wetgeving ter bestrijding van het coronavirus, als gevolg waarvan de Wet publieke gezondheid – in het kader van pandemische paraatheid – werd gewijzigd.
Om tot een antwoord te komen op de zesde onderzoeksvraag wordt in dit onderzoek daarom allereerst specifiek ingegaan op het onderscheid tussen de begrippen vaccinatiedrang, vaccinatiedwang en vaccinatieplicht.
- Van vaccinatiedwang (oftewel directe vaccinatieplicht) is sprake wanneer iemand tegen zijn wil wordt gevaccineerd, ook indien diegene zich hiertegen (fysiek) verzet;
- Van vaccinatiedrang is sprake wanneer iemand zijn of haar beslissingsruimte wordt ingeperkt of wanneer iemand zodanig wordt beïnvloed dat hij of zij feitelijk minder keuzevrijheid heeft. Daaronder vallen vormen van sterke drang oftewel indirecte vaccinatieplicht. Ook valt hieronder een substantieel nadeel als gevolg van vaccinatieweigering. Onder lichte drang kan vallen: wel enige maar geen substantieel nadeel als gevolg van vaccinatieweigering.
Uit de analyse volgt dat de (herziene) Wpg niet voorziet in een expliciete bevoegdheidsgrondslag voor de toepassing van vaccinatiedrang of -dwang en slechts een zeer beperkte mogelijkheid creëert voor de toepassing van vaccinatiedrang, namelijk als gevolg van de inzet van de noodbevoegdheid. Deze bevoegdheid is evenwel aan strikte voorwaarden onderhevig, zoals proportionaliteit, subsidiariteit en spoedeisendheid.
Kortom
Een belangrijke conclusie (en aanbeveling) die uit het proefschrift volgt, is dat het recht weliswaar ruimte biedt voor de toepassing van vaccinatiedrang, maar dat bij de overwegingen tot regulering van vaccinatie in het bijzonder aandacht zou moeten worden besteed aan de alternatieven hiervoor, met name vanuit het oogpunt van proportionaliteit.
Zoektermen voor internet
Guus Schrijvers, preventie, vaccinatiedrang, proefschrift, Vaccinatiebeleid, Vaccinatieplicht, Vaccinatiedrang, Vaccinatiedwang, Rijksvaccinatieprogramma (RVP), EVRM, Pokkenbriefje, Rogier Simons, EHRM