Door Karel-Peter Companje, medisch historicus.
Het beleid betreffende de coronapandemie (2020-2023) ofwel Covid-19, had ingrijpende economische en sociale gevolgen. Lockdowns, al dan niet intelligent, zorgden voor economische terugslag, faillissementen en sociale onvrede. De zorg voor coronapatiënten eiste veel van de intra- en extramurale zorgcapaciteit, die door het kostenbeheersingsbeleid van de afgelopen decennia op de openbare gezondheidszorg niet meer op een epidemie was toegerust.
In verhouding tot pandemieën in het wat verdere verleden eiste Covid-19 zelf relatief weinig slachtoffers en heeft als virus weinig tot geen invloed op het sociaal en economisch leven. Een van de eerste gedocumenteerde pandemieën was de Antonijnse plaag, die in het Romeinse rijk woedde van 165 tot 180. Deze pandemie had wel grote gevolgen voor de bevolking en het economisch leven.
Het Romeinse rijk stond in 160 op een cultureel, politiek, economisch en militair hoogtepunt. De grenzen reikten van West-Europa tot in Afrika en Azië. Volgens de achttiende eeuwse historicus Edward Gibbon (1737-1794) comprehended the Roman Empire the fairest part of the earth and the most civilized portion of mankind. Het werd in 161 geregeerd door twee keizers: Marcus Aurelius Antonius (121-180) die in 161 Lucius Verus (130-169) als medekeizer aanstelde.

Lucius Verus leidde in 164 een legercampagne tegen de stad Seleucia en het Parthische rijk in het huidige Irak. De stedelijke autoriteiten gaven zich over en lieten het leger binnen. Verus merkte dat veel van zijn soldaten na een paar dagen begonnen te hoesten, koorts kregen en zweren ontwikkelden: het begin van een pokkenpandemie, die tot 180 door het hele Romeinse rijk zou woeden. De oorsprong van het virus was China,zoals de bron van de Covid-pandemie, en de verspreiding tot in West-Azië liep via de Zijderoute tot handelssteden als Seleucia.
Op de terugtocht verspreidde het leger het virus langs steden en rustplaatsen, totdat het in 166-167 tot een pandemie was uitgegroeid tot in Gallië, Italië en de Rijnstreek toe. Over het aantal doden wordt nog steeds gespeculeerd. De historicus Cassius Dio (155-235) schatte het aantal doden in Rome op 2000 per dag. Hedendaagse schattingen lopen uiteen van 15 tot 17,5 miljoen doden op een bevolking van 60 tot 70 miljoen inwoners in het rijk. Van de grens met Perzië tot aan de Rijn en Gallië, alles was met lijken gevuld, volgens de schrijver Ammianus Marcellinus (±330-400). Lucius Verus zelf stierf in 169 aan de pokken.
De ziekte was zo dodelijk omdat het geïntroduceerd werd in een virgin population, waar nog geen weerstand tegen het pokkenvirus bestond. Omdat de pandemie het grootste deel van de regeerperiode van Marcus Aurelius Antonius beheerste, is hij de annalen ingegaan als de Antonijnse plaag.
Medisch-historisch is de Antonijnse plaag verbonden met de Romeinse arts Galenus (129-199), vandaar de tweede benaming plaag van Galenus. Galenus maakte de epidemie mee toen deze in Rome losbarstte in de winter van 168-169 bij een uitbraak onder troepen in Aquilea. Hij beschreef de symptomen met als belangrijkste: rode of zwarte vlekken en zweren over het hele lijf, keelholteontsteking en diarree. Als de lijder tussen de negende en elfde dag diarree had, dan waren de vlekken zwart door geronnen bloed. Dit was volgens Galenus de periode van de crisis. Bij volledig zwarte ontlasting zou de lijder overlijden. Hoewel de lijder koorts had, kon de arts deze niet als brandend of warm beschrijven. Hij noemde het een koortsplaag.
De engel des doods tijdens de Antonijnse plaag
Er woedde onder artsen en historici een lang debat over wat de aard van de Antonijnse plaag was: builenpest, mazelen, tyfus of pokken, maar in de jaren zeventig van de vorige eeuw werd aan de hand van Galenus’ beschrijving besloten dat het een pokkenpandemie was.
De schade als gevolg van het virus was enorm, niet alleen door het ziekteleed en het aantal doden. Het Romeinse rijk was afhankelijk van menskracht voor zijn militaire, financiële en landbouwkundige infrastructuur. Het Romeinse leger, dat tot dan toe professioneel getraind was en onoverwinnelijk leek, werd gedecimeerd. De soldaten leefden dicht opeen in kazernes en forten. Zij werden tot op het niveau van uitputting getraind, waardoor hun immuunsysteem verzwakte. De voedselbevoorrading was niet altijd stabiel, zeker niet bij geografisch verre en in tijd langdurige veldtochten zoals in het huidige Irak. Door de Antonijnse plaag werden militaire campagnes uitgesteld.
Rekrutering werd onaantrekkelijk, doordat het publiek begreep dat dicht opeen leven in kazernes besmetting tot gevolg had. De organisatie van het leger kwam deze slag niet meer te boven, huurlingen van allerlei stammen en allooi werden steeds meer gebruikt om de grenzen te bewaken en campagnes uit te voeren. Tegen de optrekkende Germanen werden steeds meer nederlagen geleden. In 167 staken Germanen voor de eerste maal in 200 jaar de Rijn over.
De dodentallen reduceerden het aantal mensen dat belasting betaalde, de hoeveelheid rekruten voor het leger, potentiële ambtenaren, handelaren, zakenlieden en boeren. De Antonijnse plaag viel samen met het einde van een klimatologisch gunstige periode, waardoor het risico op misoogsten sterk toenam. De te heffen belasting hing af van het aantal boeren en de hoeveelheid bebouwd land. Terwijl het rijk voor het onderhoud van het ambtelijk apparaat, de infrastructuur en voor de verdediging van de grenzen afhankelijk was van belastinginkomsten, zakten deze in elkaar. Er ontstond voedselschaarste, met stijgende prijzen en armoede als gevolg. Door het gebrek aan boeren, handelaren, ambachtslieden en financiers stagneerde de economie.
De Antonijnse plaag had ook religieuze gevolgen. Marcus Aurelius Antonius organiseerde vervolgingen tegen het opkomende Christendom, waarvan de gelovigen weigerden eer te bewijzen aan het veelvormige Romeinse pantheon. De plaag zou de wraak van de goden zijn, omdat hen voldoende eer was onthouden. De politieke actie bereikte echter het omgekeerde effect bij de bevolking. Niet de regering, maar de Romeinse christenen voorzagen uit naastenliefde hun heidense buren van water, voedsel en zorg. Naastenliefde en het wenkend perspectief van een leven in de Hemel maakte het Christendom populair onder de polytheïstische bevolking: de ellende onder de Antonijnse plaag versterkte de groei van het Christendom, met in de vierde eeuw de verheffing tot staatsgodsdienst.
De Antonijnse plaag was niet de pandemie die de ondergang van het Romeinse rijk betekende. De plaag werd gevolgd door de Pest van Cyprianus (292-294) en de Justiniaanse pest (541-542) die massaal dodelijke slachtoffers eisten. De ontvolking, de misoogsten, belastingverhogingen en de constante staat van oorlog met de ineenstorting van het leger droegen bij aan de beginnende verzwakking van het Romeinse rijk, veroorzaakt door de pokkenpandemie van 165-180. Dit zou uiteindelijk leiden tot de ineenstorting van het rijk in de derde en vierde eeuw.
Literatuur:
- C.B. Cunha, B.A. Cunha, ‘Great plagues of the past and remaining questions’, in: Paleomicrobiology (2008) 1-20.
- E. Gibbon, History of the decline and fall of the Roman empire (Londen 1782).
- R.J. Littman, M. Littman, ‘Galen and the Antonine plague’, in: The American Journal of Philology 3 (1973) 243-255.
- A.E. Boak, Manpower shortage and the fall of the Roman Empire in the West (Ann Arbor 1998).
- C. Bruun, ‘The Antonine Plague and the third century crisis’; downloaded from Brill.com11/29/2020 via free access.
- W. Scheidell, ‘Roman welbeing and the economic consequences of the ‘Antonian plague’’, in: Princeton/Stanford working papers in Classics (Stanford 2010).
- https://www.ancient.eu/Antonine_Plague/, ingezien op 29 november 2020.
- https://medium.com/publishous/the-virus-that-crushed-the-roman-army-f6754a062062, ingezien op 29 november 2020.
- https://theconversation.com/how-3-prior-pandemics-triggered-massive-societal-shifts-146467, ingezien op 1 oktober 2020.
Zoektermen voor internet
Karel Peter Companje, historisch feitje, Antonijnse plaag, pandemie, Romeinse Rijk